Slapen, eten en weer slapen

Ik kijk uit het raam van mijn hut. De zon is op, de zee is vredig. Een zachtaardig golvend oppervlak tot aan de horizon. Het zonlicht vormt zilverkleurige vlekken op het rimpelende water. In de verte zie ik een streepje land, net daarvoor een plukje turbines van een windmolenpark. We varen langs de Nederlandse kust. Mijn eerste nacht op het schip is minder vredig geweest. Het geluid van de motoren dreunt monotoon door het hele schip. Ik had iets plastisch moeten meenemen waarmee ik mijn oren had kunnen barricaderen. Mijn eerste tip aan een scheepsreiziger: neem Orhopax mee.

Op mijn slippers schuifel ik naar de eetzaal, op het schip de drivers messroom geheten. De Timca neemt tegenwoordig betalende passagiers mee, vroeger vrachtwagenbestuurders met hun wagen. In de messroom zitten de twee Fransen medereizigers al achter een bord met spiegelei en bacon. Ik schuif aan, krijg een bak koffie aangereikt. “Merci”, zeg ik. Veel Frans ken ik niet. Gelukkig hebben we het Engels als lingua franca. De student schuift ook aan bij ons tafeltje van vier. Ik eet mijn ontbijt, de Fransen praten onophoudelijk. Een voortkabbelende woordenstroom.

Ik zit weer in mijn hut achter de laptop, kijk uit het raam. Door het venster tel ik zeven schepen. Ik pak mijn mobiel, open de Marine Traffic app. Ons schip is niet alleen, een lange lint driehoekjes in verschillende kleuren (de Timca is een groene driehoek, de kleur voor een vrachtschip) vult het scherm. Als ik inzoom, kan ik op een driehoek klikken. De naam van een schip verschijnt. Type schip, haven van vertrek en aankomst, snelheid en diepgang. De wereld bestaat steeds meer uit data, overal zijn data draadloos beschikbaar. De driehoekjes op mijn scherm laten bovendien zien dat de mensheid ongelofelijk veel spullen over de zeeën en oceanen transporteert.

De maaltijden aan boord zijn stipt op een vaste tijd. Ontbijt om 7.30, lunch om 12.00 en het avondeten om 17.30 uur. Het eten bepaalt het ritme van de dag. De middag start met de lunch in de drivers messroom. We zitten met z’n vieren aan tafel. We hebben eerst woorden uitgewisseld, nu onze namen. Jean François, Thierry en Thijn heten ze. Nu we meer van elkaar weten, beginnen we steeds meer grappen te maken. We eten kippenpoten voor lunch. Het patroon begint op te vallen, hier vormt vlees de hoofdmoot van het menu. Terwijl ik kauw op een stuk kip denk ik aan mijn verhaal, Ships for a Future. Op een toekomstig schip, ver weg van het vaste land, zal er weinig kip en veel plant op het bord liggen. Omdat het niet anders kan.

Het loopt tegen de avond. Ik ben moe en snipverkouden, staar uit het raam van mijn hut naar de deinende golven. De vuurtoren van Texel zie ik uit het zicht verdwijnen. Ik typ een aantekening op mijn laptop: Wat doe ik hier? Waarom heeft het verhaal, van een community die leeft op een schip, mij hier gebracht? Wie gaat er nou vrijwillig een week op een vrachtschip zitten? Ik kijk naar de woorden op het scherm. Het zijn vragen die, hoop ik, later een antwoord gaan vinden. Het verhaal bepaalt, voor nu, wat ik doe. In ruil daarvoor schrijf ik het verhaal.

Pääsiäispäivä

We zijn niet bovenlangs Denemarken gegaan, we zijn dwars door Duitsland heen gevaren. Door het 100 kilometer lange Kielerkanaal, van de Noordzee naar de Baltische zee richting Finland. Het is Pääsiäispäivä, tweede Paasdag in het Fins. Ontbijttijd, 7.30 uur. Jean François houdt een croissant vast tussen duim en wijsvinger en schudt ermee. “Rubber”, zegt hij. We lachen. Niet bepaald de luchtige Franse ontbijttrots.

Na het opruimen van de borden spreek ik de man die elke dag ons eten komt brengen. Hij komt uit de Filippijnen, is de assistent kok, vertelt hij. Kan ik in de keuken kijken? Vraag ik. Hij gaat het de chef vragen, komt terug. Het mag. Ik betreed een ruimte met roestvaststalen wanden en plafond. Alle apparatuur staat vast met bouten op de vloer. Tijdens een storm kan het nogal tekeer gaan en dan zou het meubilair door de keuken vliegen, verzekert de chef mij.

Ze werken een periode van 8 tot 10 maanden op een schip voor de rederij, vertelt de chef. De gehele crew, behalve de kapitein, officiers en engineers, komt uit de Filippijnen. De zee is heel kalm, merk ik op. Hoe zit het met zeeziekte? “Als het stormt loop je met een emmer rond, voor het kotsen”, antwoord de chef doodleuk. Op de Atlantische Oceaan kan het stormen in tegenstelling tot dit stukje zee, voor de kust van Zweden. Ik bedank de chef en zijn assistent voor de voedzame maaltijden en loop naar mijn hut.

Bij het avondeten zetten de Fransen een fles Bourgogne op tafel. François vertelt dat hij naar China wil met een vrachtschip. Hij heeft er eerder ook gewerkt. De reis duurt 4 maanden, deze reis naar Finland is voor hem een voorproefje. Thierry is er zeker van, hij gaat niet mee. Dat is hem te veel van het goede. Voor Thijn is het intussen wel duidelijk, de officiersopleiding is zijn volgende carrière stap. Voor mij is deze reis ook een proef. Ik denk: vier maanden, dat zou wel de ultieme test zijn om te ervaren of langdurig leven op een schip mogelijk is.

rode voetjes op de trap

Rode dwergvoetjes naar het cargo deck

Het is de derde dag, verwarring aan de ontbijttafel. We hebben ons niet gerealiseerd dat we een andere tijdzone zijn binnengevaren. We zijn een uur te vroeg aangeschoven aan de ontbijttafel. Er zijn twee tijden, een mobiele telefoontijd en een scheepstijd. De scheepstijd is bepalend, vertelt de assistent kok. Gelukkig heeft hij wel ontbijt voor ons.

De derde officier komt ons halen voor een rondleiding op het cargo deck. We hebben onze jassen aangetrokken, staan klaar voor de tour door het schip. We dalen af naar het dek. Op de trap zijn voetjes geschilderd. Alsof een dwerg eerst in een rode verfpot heeft gestaan en toen gierend van het lachen naar boven is gesprongen. De officier opent een zware deur, we stappen op het dek. Het waait hard, buiten. Ineens heb ik het koud. Ik ben het niet meer gewend, na dagen in de warmte van het schip te hebben geleefd. We lopen langs een reling, rechts de zee, links een rij containers, naar de voorkant van het schip.

We komen uit bij de boeg van het schip door een nauwe gang. Er staan twee manshoge motoren die een katrol aandrijven. Daarmee worden de kettingen, een aan bakboord en een aan stuurboord, aangedreven waar de ankers van het schip aan hangen. De ankers kunnen meer dan 200 meter diep, vertelt de officier.

We eindigen onze tour bij de reddingsboot. Een oranje cocon, die aan kabels hangt. “Gebruiken we alleen in geval van nood”, verzekert de derde officier ons. “We hebben ze gelukkig nog nooit nodig gehad op de Timca.”

Fire drill

Het is ochtend, mijn laatste dag op het schip. Het alarm gaat. We zijn al gewaarschuwd (dat maakt het toch minder spannend), er komt een fire drill. Of we mee willen doen? We lopen heel rustig naar beneden, samen met bemanning. Behalve de kapitein, hij blijft op de brug, iemand moet het schip besturen. We verzamelen met z’n allen op het cargo deck.

De hele bemanning, de officieren, de engineers, de elektricien, de koks, de deck crew (allemaal  uit de Filippijnen) staat bij elkaar. De chief officier neemt het woord. Hij vertelt over de verschillende typen brandend materiaal: een vaste stof, vloeibare of gasvormige kan in de fik staan. Afhankelijk van het brandende materiaal zijn er verschillende typen brandblussers: water, schuim, poeder en CO2. Water absoluut niet gebruiken bij een brandende pan met vet is de waarschuwing. Dan gebruik je een blusdeken.

Ik merk aan de reacties van de crew dat zo’n drill niet overbodig is. Belangrijk, weten wat je moet doen in case of an emergency. De drill eindigt met het helemaal inpakken van een van de crew leden. Laarzen, vuurbestendig pak, helm en zuurstof fles. Eenmaal ingepakt maken de anderen, terwijl ze grappen maken, foto’s van hun collega. De instructie is voorbij, we kunnen met een gerust hart verder varen. Ook als een fikkie uitbreekt.

Laatste blik van de brug

De avond valt, ik sta weer op de brug, waar ik elke avond heb gestaan. We hebben de haven van Antwerpen bereikt. De zon kleurt de hemel fel oranje, voordat ie kopje onder gaat in de zee. Mijn laatste keer op de brug. Ik vraag me af hoe het verder moet. “Als ik thuis ben ga ik elke avond naar zolder om uit te kijken,” zeg ik tegen Thijn. Hij grinnikt. “Ik zit straks op ik een schip. Als kapitein.”

Ik kijk naar de lichtjes op het vaste land, voel een lichte deining van het schip.

De zee is genadig geweest op mijn reis. Ik heb op de brug gestaan, vele malen. Naar de horizon, de kustlijn en de schepen gekeken. Ik heb de ondergaande zon gezien. De zilveren spiegeling in de rimpeling van het water. Een uitgestrekte vlakte van oneindig veel golven. Ik heb in woorden proberen te vatten wat ik deed hier op de Timca, heb ervaren hoe het eraan toe gaat op een schip. Vele vragen heb ik gesteld, om te begrijpen. Dat alles neem ik mee. Om het verhaal te kunnen schrijven, wetende dat het verhaal ook mij schrijft. Een bijzondere symbiose tussen schrijver en verhaal.

Socials

LinkedIn